… krijgt lekkers en wie stout is de roede….
om een einde te maken aan een ellendige discussie, laat ons een “nieuwe” eeuwenoude traditie omarmen.
Volgens de overgeleverde traditie van de eilanden uit de Noord trekken de mannen tijdens Krampusnacht, zodra de duisternis valt, door de straten. Zij hullen zich in zelfgemaakte gewaden van natuurlijke materialen of dragen kostuums die de gebeurtenissen van het voorbije jaar uitbeelden. Met maskers op en stemmen die zij opzettelijk vervormen, dwalen zij van huis tot huis en betreden woningen waarvan de deur openstaat.
In deze periode is het vrouwen en kinderen verboden zich op straat te vertonen; doen zij dit toch, dan lopen zij het risico te worden achtervolgd of vastgebonden. Pas bij het dansfeest aan het einde van de avond zijn vrouwen en kinderen weer welkom. Daar wordt gedronken en worden oude vetes uitgevochten, zoals het van oudsher gebruikelijk is.
Hier past dan ook geen discussie, discriminatie of de voortdurende inclusie- of polarisatie onzin. Doet men dan wel, komt de Krampus je halen…
Wij wensen U en Uw geliefden dan ook een voortreffelijk,
des Duivelsche KrampusNacht viering.
Van den Komste des Heiligen en sijn Donkeren Schaduw
Wanneer Sint Nikolaas nederdaalt, in glans van witt’ gewaad,
Zoo schrijdt achter hem een Schim, uit nacht en oud verraad.
Krampus genaamd — een wangedrocht uit Alp’ en wintervorst,
Met hoornen krom als woudgewassen en vuurlicht in sijn borst.
Zijn pels is zwart van rook en ouder dan men heugen kan,
En sijn tong, bloedrood en slank, slingert als een adder dan.
Om hem rinkel’n ketenen, vervloekt van ijzer, zwaar en loos,
En menigt’ kind heeft bleeke droom van sijn dreigend overdoos.
Van der Rekening der Ondeucht
Hij ziet u, sterveling, met ogen donker als middernacht,
Niet slechts uw daân, maar ’t heimlijk kwaad dat in uw harte wacht.
In sijn zak draagt hij uw falen, diepe schuld en schennis mee,
En wanneer hij roert de roede, klinkt een lied vol wee.
Berktwijgen fluistren straf, zoo oud als ’t eerste woud,
En wie te lang in ondeucht leeft, wordt door sijn greep benauwd.
Van Sint Nikolaas’ Genâ en Krampus’ Streng Gericht
De Sint, mild van gemoede, spreekt in zachte, gouden trant,
Hij schenkt vergiffenis en licht, opdat gij tot deugd terugkeert, onverwrant.
Doch Krampus kent geen genâ, noch morgenstond, noch klaar verstand,
Hij weegt uw ziel in stilte, en straft met klauw en brand.
Zijn ketenen schuren steen als ’t vonnis van een oud tribunaal,
Een klank die door de eeuwen gaat, somber, streng en kaal.
Van ’t Uur dat Verloren is
En wanneer Krampus komt, dan komst hij zonder lied,
Geen waarschuwing, geen windgeruis, geen voetstap die gij ziet.
Slechts koude lucht, die snijdt en bijt als winters scherp metaal,
En uit het duister grijpt hij u — uw lot is zwaar en fitaal.
Hij sleept u naar de bergen, waar nooit de zon zich toont,
Waar kloven gapen als monden en enkel stilte troont.
Daar blijft gij met uw schuld alleen, in nacht zoo eindeloos,
Waar echo’s van uw eigen falen fluistren, ijl en broos.
Van den Laatsten Raad
Betert u, o sterveling, en keert tot licht en deugd
Eer Krampus in de schaduwen uw schreden weder pleugt.
Want waar de Sint met zacht gemoed uw pad bewaakt in pracht,
Dáár sluipt Krampus, streng en oud, in eeuw’ge winternacht.
Reactie plaatsen
Reacties